Zoek op deze site met FreeFind

Oprichting der parochie (1889)

Algemeen zicht op de dorpskern van Beitem, eind 19de eeuw (Bron: Prentkaart Vangeenberghe-Bonte).
Algemeen zicht op de dorpskern van Beitem, eind 19de eeuw (Bron: Prentkaart Vangeenberghe-Bonte).

Tot en met de bouw van de eerste - weliswaar onvoltooide - kerk van Beitem, in 1866, was eigenlijk alles héél gesmeerd verlopen. Twee jaar na de komst van de proost Henri-Armand Desmedt konden de mensen uit de omgeving op zondag hier al de mis bijwonen. Maar de proost wilde méér: niet enkel een hulpkerk, maar een heuse officieel erkende parochiekerk, met een eigen welomschreven territorium. De ontstaangeschiedenis van de zelfstandige parochie Beitem sleepte echter tergend langzaam aan, vanaf 1875 tot 1889.

De oprichting van een aparte parochie Beitem veronderstelde gebiedsafstand van een of meer van de drie aanpalende parochies: Rumbeke, Moorslede en Ledegem. Herhaalde verzoekschriften van proost Desmedt, in de jaren 1875-'76, mede-ondertekend door invloedrijke bewoners, stootten op fel verzet van de gemeenteraad van Rumbeke en van de kerkfabriek van de 3 omliggende parochies.

Koning Leopold II, aan wie proost Desmedt een 1ste verzoekschrift richtte voor de oprichting van een parochie Beitem.
Koning Leopold II, aan wie proost Desmedt een 1ste verzoekschrift
richtte voor de oprichting van een parochie Beitem.

Op 11 maart 1875 richtte proost Desmedt een eerste verzoekschrift aan koning Leopold II, dat hij door verscheidene bewoners van het gehucht mede had laten ondertekenen, om de proosdij van Beitem te willen verheffen tot een 'succursale' parochie. Daarbij was een plan gevoegd met de grensafbakening van het nieuwe parochiegebied, dat door de geestelijke overheid was opgemaakt. Het plan ging ervan uit dat zowel de parochies van Rumbeke, Moorslede als Ledegem afstand zouden doen van een deel van hun grondgebied, in totaal 240 ha grond, met 138 huizen en 688 inwoners. Dat ontwerp stuitte meteen op zware tegenkanting van Moorslede en Ledegem.

Henri-Amand Desmedt, ijveraar voor een parochie Beitem.
Henri-Amand Desmedt, ijveraar voor de oprichting van een parochie Beitem.

Desmedt stuurde daarom, op 2 juni van datzelfde jaar, een tweede verzoekschrift, met de handtekening van enkele tientallen trouwe "parochianen", ditmaal naar het gemeentebestuur van Rumbeke. Daarin werd voorgesteld om 420 ha, met 250 woningen en 1250 mensen (maar liefst één vijfde) weg te snijden uit het grondgebied van de parochie Rumbeke, om de oprichting van de parochie Beitem mogelijk te maken.

Dit nieuwe ontwerp veroorzaakte grote deining in Rumbeke. Een 30-tal Rumbeekse ingezetenen richtten een aangetekende protestbrief aan het gemeentebestuur. De briefschrijvers erkenden enerzijds het nut van de nieuwe bijkerk van Beitem, die volledig tegemoet kwam aan de reeds lang gekoesterde "behoeften van de gelovigen" aldaar, maar anderzijds konden ze niet dulden dat Rumbeke eenzijdig zou opdraaien voor gebiedsafstand, voor de kosten van onderhoud en verdere uitbouw van de Beitemse hulpkerk en pastorie en de aanleg van een begraafplaats, terwijl dit alles toch ook ten goede kwam van een deel van Moorslede en van Ledegem. Op de vraag van de gemeenteraad van Rumbeke of zij bereid waren om te delen in de bestaande en toekomstige kosten en om ook grondgebied af te staan, antwoordden zowel Ledegem als Moorslede met een radikaal 'neen '.

De St.-Petrus- en Pauluskerk van de parochie Rumbeke.
De St.-Petrus- en Pauluskerk van de parochie Rumbeke (Postkaart 19de eeuw).

Op 6 november 1876 diende Desmedt een derde verzoekschrift in, deze keer bij de kerkfabriek van Rumbeke, om de nieuwe kerk, pastorie en bijgaande grond (23 aren) in Beitem over te nemen. De 10 mede-ondertekenende "inwoonders van het gehuchte Beythem", o.m. Charles Beheyt en Petrus Beheyt (die zich elk afzonderlijk borg stelden voor 5.000 fr, om de schuldenlast van proost Desmedt (in totaal 50.850 fr) te betalen. Die 10 Beitemnaren toonden zich tevens bereid om de kosten op zich te nemen van de eredienst en van het "betamelijk" onderhoud van hun priester, op voorwaarde dat de Rumbeekse kerkfabriek zou meewerken om van de staat een jaarlijkse bezoldiging van 600 fr te verkrijgen voor priester Desmedt. Ook dit ultieme verzoek werd afgewezen door de kerkraad.

Het interieur van de 19de eeuwse St. Godelievekerk.
Het interieur van de 19de eeuwse St. Godelievekerk..

Priester Desmedt voelde zich helemaal in de steek gelaten en miskend. Hij werd bovendien het tragische slachtoffer van zijn grootse bouwplannen en zijn karige boekhoudkundige kennis. Voor het optrekken van de kerk en voor de aankoop van het meubilair had hij, tussen 1865 en 1876, net geen 80.000 fr. (goudfranks) uitgegeven. Om die grote kosten te dekken was hij op bedeltocht gegaan bij talrijke grote en kleine weldoeners, niet enkel in Beitem en in de naburige gemeenten, maar zelfs in zowat de helft van West-Vlaanderen, tot in Brugge toe. Hij zamelde ruim 25.000 fr. in.

Maar er bleef nog een schuldenlast over van 55.000 fr. Tot overmaat van ramp liep E.H. Desmedt enkele omvangrijke financiële inkomsten mis, waarop hij erg had gerekend: 1) Charles Beheyt weigerde - tot op zijn sterfbed - om een beloofde geldsom van 25.000 fr te betalen voor de bouw van de kerk; 2) zijn meter, die 10.000 fr. had toegezegd werd krankzinnig; 3) hij werd beroofd van zijn wettig erfdeel na de dood van zijn broer. De wanhopige priester besloot dan maar in de loop van 1876, een aantal persoonlijke leningen af te sluiten. Helaas beschikte hij nadien niet over voldoende eigen middelen en inkomsten om die zware leningen van in totaal 50.000 fr (plus de jaarlijkse rente van 2.287 fr.) terug te betalen.

Doodsprentje van proost H. A. Desmedt (1888).
Doodsprentje van proost H. A. Desmedt (1888).

Geplaagd door die reusachtige financiële problemen en door de toenemende druk van zijn schuldeisers, die de afbetaling van de renten eisten, werd proost Desmedt verbitterd en geestesziek. Hij stierf in de grootste armoede op 27 mei 1888, op de leeftijd van 68 jaar, en liet een schuldenberg achter van 50.000 fr. Alles - de kerk, de pastorie en het meubilair - stond op zijn persoonlijke naam en viel in de handen van zijn familie. Na onderhandelingen met het bisdom bleef maar één oplossing over: de gedwongen openbare verkoop van de hele nalatenschap om, met de opbrengst ervan, de schulden en leningen in de mate van het mogelijke af te lossen.

de Rumbeekse schepen Louis Leyn, weldoener van de eerste kerk en school van Beitem
De Rumbeekse schepen Louis Leyn (van 1829 tot 1910), weldoener van de kerk en de school van Beitem

Op 10 november 1888 liet de rechtbank van Kortrijk beslag leggen op alle persoonlijke eigendommen van Desmedt (de kerk, de pastorie en het meubilair) en beval, op vraag van de erfgenamen, de openbare verkoop ervan door een deurwaarder. Die verkoop van "een kloek gebouw thans dienende voor kerk, genaemd St.-Godelievekerk" had plaats op 6 december 1888 in Roeselare. Louis Leyn, schepen, secretaris van de kerkraad, armendis-meester en rijke lijnwaadfabrikant uit Rumbeke (toen reeds bekend als weldoener van de school te Beitem!), kocht de kerk en het meubilair voor een bescheiden bedrag van 8.850 fr.

Johan-Joseph Faict, bisschop van Brugge (1864-1894), die de parochie Beitem doorduwde.
Johan-Joseph Faict, bisschop van Brugge, die de parochie Beitem doorduwde. (Bron: Ministrando)

Op last van de Brugse bisschop Faict werden op 10 december de diensten in de kerk van Beitem opgeschort en bleef het gebouw ongeveer een jaar gesloten, tot de komst van een nieuwe zieleherder. De bewoners van het gehucht moesten weer, zoals vroeger, de zondagsmis bijwonen in een van de naburige parochiekerken. Sommigen weigerden halsstarrig op zondag elders ter kerke te gaan en organiseerden een gebedsdienst buiten, vóór de St.-Godelievekerk.

Op 24 december 1888 kwamen ook de pastorie en de inboedel, plus de grond van het patronagelokaal en een aanpalende tweewoonst onder de veilingshamer terecht. De weduwe van Jan Mahieu-Tack uit Roeselare deed het hoogste bod.

Koorkap in damast met goudbrokaat. Beitem, kerkschat, 19de eeuw (Bron: Brussel, KIK-IRPA)
Koorkap in damast met goudbrokaat. Beitem, kerkschat, 19de eeuw
(Bron: Brussel, KIK-IRPA).

Op 18 april 1889 volgde nog de 'venditie ' van het kerkmeubilair, de gewijde vaten, de liturgische gewaden e.d. door een deurwaarder in de herberg van 'Baaske Denys ' op de dorpsplaats. Nagenoeg alles werd - alweer! - opgekocht door schepen en weldoener Louis Leyn.

Inmiddels had bisschop Faict de zaak Beitem persoonlijk naar zich toe getrokken. In maart 1889 schreef hij eigenhandig een aanvraagbrief naar het Ministerie van Justitie, naar de provinciegouverneur en naar de gemeenteraad plus kerkfabriek van Rumbeke, Moorslede en Ledegem, voor de officiële oprichting van de H. Godelievekerk als parochiale hulpkerk ('succursale ').

Kaart van de parochie Beitem, met de grensafbakening van 1889 (Bron: R. Plovie)
Kaart van de parochie Beitem, met de grenzen van 1889

Klik hier voor een uitvergrote kaart (Bron: R. Plovie).

Reeds in de loop van de maand mei werden de grenzen van het nieuwe parochiegebied afgebakend door hulpbisschop Debrabander, een lid van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen en de Rumbeekse schepen Louis Leyn. De nieuwe parochie Beitem zou "te paard zitten" op de grond van drie naburige gemeenten, hiermede de grenzen vastleggend tussen Plas (Rumbeke) en Sint-Pieter (Ledegem), tussen de Schouthoek (Moorslede) en Duizendzinnen (Rumbeke).

Van alle aangeschreven kreeg bisschop Faict van Brugge nog in de loop van 1889 een gunstig advies. De aanpalende parochies Rumbeke, Ledegem en Moorslede lieten hun vroeger verzet varen en stonden een deel van hun territorium af. De parochie Rumbeke bijv. verloor ruim 250 ha met 700 bewoners. Ook de Moorsleedse wijk 'De Tuimelaere ', waar ooit het Gasthuis Ten Bunderen stond, zou voortaan binnen de grenzen van de op te richten parochie Beitem vallen.

Op 16 december 1889 verscheen in het (toen nog enkel franstalig) Belgisch Staatsblad het KB (Koninklijk Besluit) met de officiële erkenning van de nieuwe St.-Godelieveparochie van Beitem. Art.1 luidt als volgt: "L'église de Sainte Godelieve à Beythem, commune de Rumbeke, est érigée en succursale".

Désiré Callaert, 1ste pastoor van de parochie Beitem (1889 - 1914)
Désiré Callaert, 1ste pastoor van de parochie Beitem (1889-1914).

Twee weken later, op 31 december, benoemde Mgr. Faict de uit Moorslede afkomstige priester Désiré Callaert tot eerste pastoor van de succursale kerk van Beitem, met het pastoraal recht om te dopen, de eerste communie te geven, huwelijken in te zegenen en begrafenisdiensten te leiden. Op 6 januari 1890 werd Callaert plechtig en feestelijk ingehuldigd als de nieuwe zieleherder: "'s Avonds waren langst de Meensche kalsijde van aan Sinnesaels Kruis tot den Ouden Meerlaan al de huizen verlicht en de feeste nam slechts een einde met der uitbranden der lichten", staat in de kerkkroniek van Beitem.

Een week later, op 12 januari 1890 werd de kerkfabriek van de parochie Beitem geinstalleerd. Op 20 februari 1890 schonken schepen Louis Leyn de kerk en Mevr. Mahieu-Tack aan de pas opgerichte kerkfabriek alle door hen aangekochte kerkeigendommen (de kerk, pastorij en de patronagegrond). Daarmee was de parochie St.-Godelieve van Beitem een feit.

De akte van schenking St.-Acharius.
De akte van schenking door Pieter-Jan Sinnesael aan de kerkfabriek van een perceel voor het
kerkhof van Beitem (Bron: Roger Sinnesael)

Op 13 augustus 1890 gaf Pieter-Jan Sinnesael aan de kerkfabriek een perceel grond voor het kerkhof. Het betrof hier een van de weinige begraafplaatsen in ons land die toen aan de kerkfabriek toebehoorde en niet aan de gemeente.

De onderpastorij van Beitem eind 19de eeuw (Bron: ansichtkaart Vangeenberghe-Bonte)
De onderpastorij van Beitem die pastoor Callaert liet bouwen (Bron: ansichtkaart Vangeenberghe-Bonte).

Pastoor Désiré Callaert, die ruim 30 jaar missionaris en priester was geweest in 4 parochies (Monroe, Stony-Creek, Marshall, Manistee) van het Amerikaanse bisdom Detroit, kreeg van vele (vermogende) ex-parochianen milde giften, waarmee hij de halfafgewerkte kerk kon voltooien. Hij spendeerde het geld (in totaal 122.000 fr. in 1907) aan de bevloering, het pleister- en schilderwerk, de brandglazen ramen en vooral aan de de 8-hoekige onafgewerkte toren, voorzien van 3 klokken en een schelle (1895) en een uurwerk op de toren (1898).

De eerste pastorie en patronage van de parochie Beitem  (Bron: postkaart Vangeenberghe-Bonte)
De eerste patronage (l.) en pastorij (r.) van de parochie Beitem (Bron: postkaart Vangeenberghe-Bonte)

Daarnaast liet pastoor Callaert, rechts van de kerk, de onderpastorij optrekken en, links van de pastorie, het patronagelokaal, met kapel en toneelzaal.

Gustaaf Waffelaert, bisschop van Brugge
Gustaaf-Jozef Waffelaert, bisschop van Brugge (Bron: Ministrando)

In 1898 deed de Brugse bisschop Gustaaf-Jozef Waffelaert op 31 juli zijn plechtige intrede in Beitem, om er 's anderendaags de voltooide St. Godelievekerk te consacreren. In datzelfde jaar, in oktober, werd Louis Van Sluys de eerste onderpastoor (die later, in 1917, de overleden pastoor Jules Wulleman zal opvolgen tot in 1931)

Het kerkhof van de parochie Beitem, op de hoek van de Landmansstraat en de Kerkhofstraat.
Het kerkhof van de parochie Beitem, op de hoek van de Landmansstraat en de Kerkhofstraat.

    Disclaimer     © Copyright 2014- . Alle rechten voorbehouden. Contact: willem.wylin@telenet.be