|
|
De eerste kerk van Beitem, gebouwd in 1866 (prentbriefkaart, einde 19de eeuw).
Tot halfweg de 19de eeuw was op het huidig grondgebied van Beitem alles geconcentreerd in een woonkern rond de verdwenen herberg 'De Meerlaan '. Dit gehucht vormde de 12de wijk van de gemeente Rumbeke. De naam Beitem bestond toen nog niet, evenmin een plaatselijke kerk of parochie. De bewoners van het gehucht moesten een uur ver te voet gaan - in de winter langs modderige wegen - naar de parochiekerk van Rumbeke, Moorslede of Ledegem voor het bijwonen van de zondagmis, of voor doopsels, huwelijken, begrafenissen, enz. Kasseien of grint lagen er toen nog niet op de secundaire wegen!
In 1775 al - dus nog onder het Ancien régime van vóór de Franse Revolutie - drongen de plaatselijke bewoners, de burgerlijke overheid en notabelen van Rumbeke bij de bisschop van Brugge erop aan om een 'succursale kapelle ' (= hulpkerk) op te richten op een "bequaeme plaetse" in de Meerlaan-wijk. Een van de argumenten was dat de parochiekerk van Rumbeke veel te weinig plaats bood op zondag voor de in totaal 4.500 inwoners (in 1823 zelfs 6.500!) van de gemeente. Een soortgelijk verzoekschrift, gesteund door de Rumbeekse gemeenteraad, kwam er opnieuw in 1841.
Kerkgangers. Laan met populieren. Van Gogh, 1885 (Amsterdam, Van Goghmuseum).
In 1851 bood de politiek invloedrijke brouwer en grootgrondbezitter Charles Beheyt (eigenaar van het 'Brouwershof ', aan de Meerlaan) de gemeente zelfs een milde gift aan van 12.545 fr, op voorwaarde dat dit bedrag zou worden besteed aan de bouw van een hulpkerk langs de Meensesteenweg, in het grensgebied van de parochies Rumbeke, Moorslede en Ledegem. Maar het bleef voorlopig bij adviezen, vrome wensen en vage beloften.
Mgr. J.-J. Faict, bisschop van Brugge. (Schilderij, Klein Seminarie, Roeselare).
Uiteindelijk, in 1865, stuurde de pasbenoemde Brugse bisschop Johan-Jozef Faict een priester naar het gehucht 'De Meerlaan ' om er een bedehuis op te richten, dat plaats moest bieden aan zowat 500 gelovigen. Het ging om Henri-Amand Desmedt (1819-1888), onderpastoor in Gits. Deze zocht meteen financiële en materiële steun bij de gunstigst gestemde weldoeners van het gehucht, in de eerste plaats bij de vermogende familie Beheyt. Brouwer Charles Beheyt stelde een gratis stuk bouwgrond ter beschikking, ongeveer één km ten zuiden van 'de Meerlaan', langs de oostkant van de Meensesteenweg, ter hoogte van de huidige dorpsplaats van Beitem.
De steenoven van P. Beheyt (rode stip) op perceel 804, langs de Meensesteenweg (witte pijl). Voorts de boerderij van P. Beheyt (blauwe stip) aan de Oude Heerweg (bruine pijl), het Brouwershof van Ch. Beheyt (gele stip), de herberg de Meerlaar (witte stip), de Meerlaan-school (groene stip). Bron: Kadasterkaart P. C. Popp, 1842-79.
Zijn broer Petrus Beheyt (die woonde in de boerderij aan de overkant van de huidige Meerlaanstraat) schonk E.H. Desmedt "een hele steenoven brieken" (= 600.000 bakstenen!) voor de bouw van de nieuwe bijkerk. Nog in datzelfde jaar 1865 werden de eerste grondvesten gelegd van het nieuwe bedehuis. De bouw van de pastorij en de aankoop van bijhorende grond betaalde priester Desmedt "met eigen fortuin en deze van welhebbenden" (zoals te lezen staat in het kerkarchief van Beitem), voor een totaal van 25.264 fr. Van de staat, de provincie en de betrokken gemeentebesturen kreeg hij niets.
Gedachtenisprentje van de inwijding van de St.-Godelievekerk van Beitem (1866)
Ondanks vele tegenslagen slaagde H.-A. Desmedt erin dat het kerkgebouw eind 1866 "onder dak" ("in 't droge") was. Op 12 december 1866 kwam Mgr. Faict persoonlijk de half-afgewerkte kerk inzegenen. Op verzoek van de Brugse bisschop droeg de Rumbeekse pastoor Petrus-Ignatius Hooge de allereerste - plechtig gezongen - hoogmis op.
Beeld van de H. Godelieve (Beitem, kerk, eind 19de eeuw) Bron: Brussel, KIK-IRPA
Als allereerste in de hele wereld kreeg de hulpkerk de populaire Vlaamse St.- Godelieve van Gistel als patroonheilige. Hiervoor was wel een speciale vergunning nodig van Rome, omdat de naam van deze martelares niet in het Romeins brevier en evenmin in het romeins martyrologium stond.
Henri-Amand Desmedt, bouwheer en proost van de eerste kerk van Beitem.
E. H. Desmedt werd door bisschop Faict aangesteld tot proost van wat in het kerkelijk jargon een 'proosdij ' werd genoemd. Van een parochie met eigen parochiekerk was voorlopig nog helemaal geen sprake. De proost kon in de nog in opbouw zijnde hulpkerk de dagelijkse mis lezen, biecht horen, de communie uitdelen en de zieken berechten, maar hij mocht er niet dopen, huwelijken inzegenen of mensen begraven. Er was niet eens een kerkhof. In de St.-Godelievekerk werd in 1867 wél een orgel geplaatst, dat afkomstig was van de St-Martinuskerk van Ardooie. Het instrument dateerde van 1752 en was vermoedelijk vervaardigd door de gebroeders De Rijckere uit Kortrijk.
De eerste kerk van Beitem. (Postkaart Vangeenberghe-Bonte).
Meteen na de inwijding van de kerk rezen rondom het kerkgebouw nieuwe huizen en herbergen uit de grond, die het begin vormden van de huidige dorpskern. Rechtover de nieuwe onvoltooide kerk, droeg een café het uithangbord 'in Beheythem ', afgeleid van de familienaam van de vrijgevige gebroeders Charles et Pieter Beheyt. Algauw werd de héle nieuwe wijk rond de kerk eveneens 'Beheythem ' genoemd, later afgekort tot 'Beythem ' en tenslotte 'Beitem ' of 'Beitem-Rumbeke '. Pastoor Hooge van Rumbeke verzette zich evenwel tegen het voorstel om de naam Beheytem ook toe te kennen aan de (hulp)kerk, die was toegewijd aan de H. Godelieve van Gistel.
Reliekhouder St.-Godelieve. (Beitem, kerk, 19de eeuw) Bron: Brussel, KIK-IRPA
De familie Beheyt deed met haar dubbele schenking (gratis bouwgrond en bakstenen) geen slechte zaak, integendeel. Haar vele grondeigendommen langs weerszijden van de Meensesteenweg, van aan de Kruiskalsijde (nu Ieperseweg) tot aan Sinnesaels kruis, brachten als bouwgrond plots een veelvoud op.
Het interieur van de eerste kerk (Prentkaart Vangeenberghe-Bonte).
De oprichting van de nieuwe bijkerk in 1866 betekende in elk geval een keerpunt in de voorgeschiedenis van Beitem: het centrum verlegde zich langzamerhand van het oude gehucht 'De Meerlaan ' naar de nieuwe wijk 'Beheythem-Plaetse '.
De H. Godelieve, patrones van de kerk van Beitem
Houtsnede met St.-Godelieve van Gistel. Rechts het wurgingstafereel.
De H. Godelieve werd omstreeks 1050 uit adellijke ouders geboren in Frans-Vlaanderen, in het slot Londesvoorde van het dorpje Wierre-Effroy, op 17 km van Boulogne-sur-Mer. Ze werd uitgehuwelijkt aan de Vlaamse edelman Bertolf, zoon van de kasteelheer van Gistel. Maar nog tijdens het bruiloftsfeest in Gistel verliet Bertolf zijn bruid en deed alsof hij iets belangrijker te doen had. Pas na 3 dagen dook hij weer op en nam zijn intrek in de woning van zijn ouders. Mede onder impuls van haar jaloerse schoonmoeder werd Godelieve in afzondering geplaatst met wat dienstpersoneel in een kasteelhoeve (niet in een kerker gestopt, zoals de latere legenden zeggen) en letterlijk uitgehongerd (niet mishandeld): ze moest het stellen met een karig rantsoen van brood en water, waarvan ze de helft nog weggaf aan de armen. Vrouwen uit de buurt hadden medelijden met Godelieve, brachten haar stiekem eten en wasten haar kleren.
Moegetergd door Bertolf en zijn trawanten sloeg Godelieve op zekere dag, vergezeld van een dienaar, op de vlucht als een bedelares, blootsvoets, om terug te keren naar het ouderlijk kasteel. Haar vader deed zijn beklag bij de Graaf van Vlaanderen en de bisschop van Doornik-Noyon. Beiden verplichtten Bertolf om zijn vrouw terug te halen naar Gistel. Bertolf veinsde verzoening maar in werkelijjheid bleef hij Godelieve verstoten.
Korte tijd daarna, rond 1070, beraamde hij met 2 knechten een plan om haar van kant te maken. Om zich een alibi te verschaffen reed hij "wegens dringende redenen" met zijn paard naar Brugge. 's Nachts wekten de knechten Godelieve, die nietsvermoedend meeging. Meteen sloegen de 2 handlangers een wurgdoek om de hals en wierpen haar in een waterpoel, om zeker te zijn dat ze dood was. Het lijk droegen ze terug naar naar bed en dekten het toe om te doen geloven dat Godelieve een natuurlijke dood was gestorven.
15de-eeuws veelluik van de zgn. "Meester van de Godelievelegende", dat de Godelievemirakelen uitbeeldt (New York, Metropolitan Museum of Art).
Toen de huisgenoten ’s anderendaags, na lang wachten, eindelijk in de kamer van Godelieve binnendrongen wisten ze meteen wat er gebeurd was: een donkere wurgstreep rond haar hals verraadde de misdaad. Bij zijn terugkeer uit Brugge veinsde Bertolf een en al verdriet. Hij liet Godelieve nog dezelfde dag begraven in de kerk van Gistel. Al vlug na haar onschuldige marteldood werd Godelieve, niet enkel in Gistel, maar in héél Vlaanderen en Noord-Frankrijk als een heilige vereerd. Bij haar graf kwamen vele gelovigen bidden. Verscheidene mirakels werden aan haar toegeschreven. De bevolking van Gistel vroeg de bisschop van Doornik-Noyon Radbout II om haar tot de eer der altaren te verheffen, dus heilig te verklaren.
Circa 1080 gaf de bisschop de opdracht aan de befaamde hagiograaf Drogo, een monnik van de benedictijnerabdij van St.-Winoksbergen (nu Bergues, in Fr.-Vl.), om Godelieve's leven op schrift te stellen en in Gistel een onderzoek te doen (via interviews met nog levende oog- en oorgetuigen, vooral bij het dienstpersoneel) naar de omstandigheden van haar verdacht overlijden. Drogo somde niet enkel met grote nauwkeurigheid de historische feiten op maar ook een aantal mirakelen, die na Godelieve's dood plaatsvonden.
Drogo's verslag voor de bisschop "Vita Godeliph" ("Leven van Godelieve"), dat dateert van 1084, is de oudst bewaard gebleven levensbeschrijving van St.-Godelieve. Het oorspronkelijk handschrift ging jammer genoeg verloren. Er is wel een copie ervan bewaard gebleven in de prachtige 13de-eeuwse codex met bekende middeleeuwse heiligenlevens "Magnum legendarium Flandriae", dat berust in de Stedelijke Bibliotheek van St.-Omer.
Reliekschrijn van de H. Godelieve in de O.-L.-Vrouwekerk van Gistel.
In 1084, op 30 juli, slechts 14 jaar na haar dood, werd Godelieve door de bisschop van Noyon-Doornik, Radboud II, in de parochiekerk van Gistel heilig verklaard, in aanwezigheid van tal van hoogwaardigheidsbekleders, o.m. abt Ingelbrecht van Sint-Winoksbergen en Gertrudis van Saksen, de gravin van Vlaanderen. De relieken werden in een schrijn geborgen, dat de bisschop plaatste boven het Maria-altaar in de rechterzijbeuk van de kerk. In die rechterzijbeuk zijn nog steeds 4 brede nissen met daarin het graf van Godelieve, een voorstelling van de waterput, die bij haar graf ontstond, en twee reliekschrijnen. Ook in de Brugse Godelieveabdij is trouwens een rijke collectie relieken van de H. Godelieve bewaard gebleven.
De "verheffing tot de eer der altaren" (= heiligverklaring) werd het vertrekpunt van een vloed van legenden en mirakelen, die aan Godelieve werden toegeschreven. Het oorspronkelijk zakelijk en bondig relaas van monnik en historicus Drogo volstond niet langer om de volksdevotie te prikkelen. De populairste - maar daarom niet de betrouwbaarste! - levensbeschrijving was die van de zogeheten "Anonymus Ghistellensis" ("Onbekende Gistelnaar"), vermoedelijk een monnik van de St.-Andriesabdij bij Brugge, geschreven in de 14de eeuw. Daarin lezen we het verhaal van enkele bekende mirakels van de H. Godelieve, zoals dat van de houtspaanders, de voedselvermenigvuldiging, de kraaien, het hemd zonder naad en de genezing van het kind van Bertolf.
De abdij "Ten Putte" in Gistel (Bron: Wikipedia).
Op de plaats van Godelieve's marteldood werd op het einde van de 11de eeuw de abdij "Ten Putte" gebouwd. Toen de abdij in 1577 werd aangevallen door de Geuzen vluchtten de zusters Benedictinessen naar een klooster in Brugge. De verlaten kloostergebouwen in Gistel vervielen in puin tot in 1889 de architect J.-B. Bethune het domein kocht en de abdijgebouwen vernieuwde in neogotische stijl. Twee jaar later werd het nieuwe kloosterpand opnieuw bewoond door 11 uit Brugge teruggekeerde Benedictinesen. Sinds 2007 wonen er broeders en zusters van de congregatie "Moeder van Vrede".
De put waarin het lichaam van St.-Godelieve werd gedumpt na haar marteldood (Gistel, abdij Ten Putte).
Eeuwenlang was de abdij van Gistel een van de meest bezochte bedevaartsoorden in West-Vlaanderen. In een sierlijk koepelgebouw, naast de abdijkerk, bevindt zich nog steeds de mirakelput (1634) waarin Godelieve werd verdronken, en waarin pelgrims eeuwenlang water kwamen putten om oogkwalen te bestrijden. Onder het klooster bevindt zich een "kerker", waarin de H. Godelieve - volgens de overlevering! - zou zijn opgesloten. Het feest van de H. Godelieve valt elk jaar op 6 juli. En elk jaar, op de eerste zondag na 5 juli is het kermis in Beitem en gaat in Gistel, zeker al sinds 1459, de St.-Godelieveprocessie uit. Godelieve is de patrones van de kleermakers en de naaisters. Ze wordt aangeroepen tegen keelziekten, oogkwalen en echtelijke ruzies. Ook mannen met een boze schoonmoeder wenden zich tot haar.
De marteldood van de H. Godelieve. Wandpaneel, 1480 (Brugge, Godelieveabdij).
Sommige gebeurtenissen uit Godelieve's leven en bepaalde mirakelen na haar dood hebben de voorstellingswijze van de heilige in de beeldende kunst beïnvloed. Het meest inspirerend tafereel, dat tegelijk de gelovigen het meest aansprak, was de marteldood. De eeuwen door is de H. Godelieve voorgesteld met een wurgdoek of koord om de hals, staande vaak tussen haar 2 beulen.
Typische voorstelling van de H. Godelieve met 4 kronen.
Op tal van voorstellingen draagt ze, wegens haar adellijke afkomst, een kroon op het hoofd en in elke hand nog eens 2 kronen. Soms worden die 4 kronen door twee engelen boven het hoofd van Godelieve gehouden. De 4 kronen symboliseren de opeenvolgende levensepisodes van de heilige: maagd, gehuwde, verstoten echtgenote en martelaar. Vanaf de 17de eeuw draagt ze, als martelares, een lauwerkrans en/of een palmtak in de hand. Dikwijls staat er naast Godelieve een waterput afgebeeld, met op de rand een kraai.
|
|