|
Op deze kaart uit 1662 van Joan Blaeu is de naam Beitem nog niet te bespeuren. Het dorp ligt waar het Gasthuis ten Bunderen zich situeerde (bij de rode stip). Tot de tweede helft van de 19de eeuw was er van de naam Beitem geen sprake. Het grondgebied van het huidige dorp ("prochie") was, vooral aan de westflank, in beslag genomen door bossen. Vermoedelijk vanaf de Gallo-Romeinse tijd liep, van noord naar zuid, een heerweg, waarvan de Oude Heirweg nog een overblijfsel is. Tijdens de Oostenrijkse Overheersing, tussen 1751 en 1754, werd er een kasseiweg aangelegd, de huidige Meensesteenweg, die min of meer parallel liep met de aloude heerweg. De naam Beythem op een oude postkaart van de statie. In de Middeleeuwen, vanaf halfweg de 13de eeuw tot 1578, stond er langs de heerweg (op de hoek van de huidige Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, op de Moorsleedse Tuimelare-wijk) een Gasthuis ten Bunderen, waar een kleine groep zusters eten en onderdak aanbood aan voorbijtrekkende pelgrims, en die zieken verzorgde in de buurt. Zeker vanaf de tweede helft van de 16de eeuw vormde zich iets noordelijker langs de heerweg een tweede woonkern rond "De Meerlaan", een herberg waar reizigers, tegen betaling, een onderkomen vonden. Halfweg de 18de eeuw werd "De Meerlaan" een barriere-herberg, waar tol werd geheven voor de gebruikers van de Meensesteenweg, die daar de heerweg kruiste. Tijdens de Franse Overheersing (vanaf 1794-1815) kocht Pieter-Joseph Muylle, de eigenaar van de herberg, alle verbeurd verklaarde eigendommen op van het vroegere Gasthuis ten Bunderen. Die openbaar verkochte gronden strekten zich uit aan beide zijden van de Meensesteenweg, van aan de Kruiskalsijde (Iepersestraat) tot ver voorbij Sinnesaels kapel. In 1819 vestigde grootgrondbezitter Muylle zich in een statig herenhuis "Het Brouwershof", schuin tegenover de afgebroken herberg "De Meerlaan". De kerk en pastorij van Beythtem, eind 19de eeuw. Bemerk de koets ("sieze") vóór de ingang van de pastorij. In 1865 stuurde bisschop J.-J. Faict van Brugge een proost gestuurd naar het gehucht "De Meerlaan" om een bijkerk (succursale kerk) te bouwen voor de bewoners, die hier al lang om vroegen, omdat ze op zondag te ver te voet moesten gaan om de mis bij te wonen. Charles en Petrus Beheyt, de vermogende kleinzonen van Pieter-Joseph Muylle, schoten proost Henri-Amandt Desmedt meteen te hulp. Charles Beheyt schonk een stuk bouwgrond langs de Meensesteenweg, ongeveer een kilometer ten zuiden van "De Meerlaan", richting Menen. Diens broer Petrus gaf een hele steenoven (600.000!!) bakstenen ("brieken") voor de bouw van de hulpkerk. Gedachtenisprentje van de inwijding van de eerste kerk van Beythem op 12 december 1866. De naam Beythem (nu Beitem) doemde pas op in 1866, in het jaar van de inwijding van de eerste hulpkerk. In snel tempo rezen rondom het kerkgebouw nieuwe huizen en herbergen uit de grond. Als eerbetoon aan de vrijgevige familie Beheyt werd de wijk, die groeide rondom de nieuwe hulpkerk, in de volksmond "Beheythem" genoemd. Zo droeg de herberg, aan de overkant van de kerk, het uithangbord: "In Beheythem". Het zou nog duren tot 16 december 1889 vooraleer de eigen parochie, genoemd naar Sint-Godelieve, officiëel werd erkend. Later werd de naam Beheythem afgekort tot Beythem en tenslotte tot Beitem. Het centrum van het dorp, in het zuid-westen van de gemeente Rumbeke, verlegde zich zo vrij snel van het "Meerlaan"-gehucht naar "Beythem pla(e)tse", de nieuwe woonkern rond de kerk.
|