|
|
De Veldmolen, ook wel Sinnesaels molen genoemd (Duitse militaire prentpriefkaart, Wereldoorlog I).
De Veldmolen (Moorslede)
De gemeente Rumbeke (nu gefusioneerd met Roeselare) telde ooit 13 molens die, op één na (de Kazandmolen aan de Mandellaan), allemaal verdwenen in de loop van de 19de en 20ste eeuw. Voor zover bekend stond geen enkele van die 13 molens op het Beitemse deel van Rumbeke. Maar wanneer we ons blikveld verruimen tot de parochiegrenzen, stellen we vast dat er op het grondgebied van de (sinds 2016 opgedoekte) parochie Beitem wél, gedurende een anderhalve eeuw een molen stond, namelijk de Veldmolen, genoemd naar de aanpalende Veldstraat (nu Mgr. Catrystraat, 32). De Veldmolen werd in de 19de eeuw in de volksmond 'Sinnesaels molen ' genoemd.
Nabij deze boerderij in de Mgr. Catrystraat, 23 stond ooit de Veldmolen (Bron: Google Streep Maps)
Ook sprak men van 'Beitemmolen ', wegens zijn ligging, pal aan de scheidingslijn tussen Beitem (onderdeel van Rumbeke, gefusioneerd met Roeselare) en Moorslede. De molen stond op het stuk grondgebied van Moorslede aan de zuidkant van de Veldstraat. Aan de overkant van deze straat - vlakbij dus - was het centrum van het dorp Beitem. Bij zijn oprichting, in 1768, stond de Veldmolen "op eene partye cheynsland" (= leen) van de Roeselaarse heerlijkheid den Hazelt, in cijns gegeven aan de zusters van het Moorsleedse Gasthuis ten Bunderen (die al sinds 1587 in Ieper verbleven).
Op 29 februari 1768 legde Jan-Baptist Deveughele, oliestamper in Moorslede, een verzoekschrift voor om, in het oosten van Moorslede, een koren- en oliemolen op te richten, dus om zowel graan te malen als olie te persen uit koolzaad. Hij kreeg hierbij de steun van vele inwoners van Moorslede, Rumbeke en Ledegem, vanwege de verre ligging van de dichtstbijzijnde molens (bijv. de de Asselmolen in Ledegem) en de slechte toestand van de wegen in de winter.
De heren van Rumbeke en vooral die van Moorslede tekenden verzet aan, omdat zij concurrentie vreesden voor 3 van reeds bestaande eigen korenmolens. Maar dit bezwaar werd terzijde geschoven door de Rekenkamer en Raad van Vlaanderen. Zo kreeg Deveughele, reeds op 8 juni 1768, 3 maanden na zijn aanvraag, het octrooi (= toestemming, machtiging) van de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia. Hij gaf meteen aan meester-molenmaker Philippus-Jacobus De Gruytere uit Ieper, de opdracht om de molen te bouwen.
De Veldmolen (met gele pijl aangeduid) op de Oostenrijkse topografische kaart van Ferraris (1777). Links boven de boerderij van het middeleeuws Gasthuis Ten Bunderen
Eigenaar De Veughele kwam echter al snel in zware financiële problemen. Een jaar later al, in 1769, verkocht hij de nog onvoltooide molen aan Pieter Jacobus Steverlynck-Muylle uit Oekene. Rond 1815 kwam de molen in handen van Joannes Judocus Muylle uit Moorslede.
In 1827 werden de Veldmolen, samen met de bijbehorende hoeve, boomgaard, weide en akkers openbaar verkocht aan de hoogste bieder, Carolus Francis Sinnesael (1783-1849) afkomstig van de Tuimelarewijk (Moorslede), gehuwd met Barbara Theresia Vanneste, geboren en getogen in de Ten Bunderen hoeve aldaar. Het koppel hield voordien, vanaf 1811, een bakkerij open, op de hoek van de Veldstraat en de Menensesteenweg, recht tegenover 'Sinnesaels kapel '. Niet te verwonderen dat ook hun molen tijdens de 19de eeuw in de volksmond 'Sinnesaels molen' werd genoemd.
Sinnesaels molen vóór WO I (Ansichtkaart Vangeenberghe-Bonte).
In augustus 1842 werd het molenhuis van de Veldmolen getroffen door een blikseminslag en brandde volledig af. De krant "De Standaerd van Vlaenderen" (9 augustus, 1842) bracht volgend kort verslag: "Den 6den dezer maend, omtrent ten dry ueren des morgens, is den donder gevallen op het huys toebehoorende en bewoond door Franciscus Sennesael, mulder te Moorslede, in weynige oogenblikken is het huys, als ook een groot deel der meubelen en effecten, en eene groote hoeveelheyd graen en koolzaed door de vlammen verslonden. De schaede daer door veroorzaekt word op omtrent 9000 francs geschat. Niets was verzekert".
Vanaf 1850 werd de Veldmolen enkel nog gebruikt als korenmolen. De oorspronkelijke staakmolen op 4 teerlingen (= gemetselde vierkante funderingspalen) had nu een ingesloten (= ingebouwde) voet, bovenop een wal. In 1876 stierf Barbara Theresia Vanneste, weduwe van Carolus Sinnesael. Er volgde een openbare verkoping van de molen (in de herberg 'den Tuimelaere'), samen met de hoeve, weide en akkers. Zoon Petrus Jan Sinnesael, getrouwd met Theresia Baert uit Beveren, bracht het hoogste bod uit. Het daaropvolgend jaar al installeerden de nieuwe eigenaars een gasmotor om ook bij te weinig wind toch nog graan te kunnen malen.
De Veldmolen op het einde van Wereldoorlog I, enige tijd voor de totale verwoesting (1918).
Na het overlijden van Petrus Jan Sinnesael, in 1892, kwam de Veldmolen in handen van zoon Hendrik Sinnesael (1861-1923), gehuwd met Marie-Louise Persoon (1868-1916). Hij was de laatste eigenaar en molenaar van de molen. Vanaf 1904 raakte de Veldmolen in verval en werd in het laatste jaar van WO I, op 27 februari 1918, helemaal vernield en niet heropgericht. Het puin ervan werd later gebruikt voor de heropbouw van de school van Beitem.
Andere nabijgelegen molens
De Asselmolen (Ledegem)
Het gele pijltje wijst de Asselmolen van Ledegem aan. Iets meer naar links, aan de Meense Steenweg, ligt het gehucht St.-Pieter (Bron: Ferraris-kaart, de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, 1777)
De zusters, die het Gasthuis Ten Bunderen bewoonden op de Tuimelare (Moorslede) - vanaf halfweg de 13de eeuw tot de Geuzenopstand in 1578 - kweekten op hun eigen akkers tarwe, rogge en gerst om er zélf brood van te bakken voor eigen gebruik en voor het gratis voeden van de voorbijtrekkende pelgrims en arme reizigers. Maar ze hadden geen eigen molen om de graangewassen tot meel te vermalen. Langs de noordelijke wal van het Gasthuis liep een smalle aardeweg, de zogeheten Molenweg (de huidige Ten Bunderenstraat), die zuidwaarts leidde naar de Asselmolen in Ledegem. De zusters maakten gebruik van deze Asselmolen, zoals de kleine boeren uit hun omgeving.
Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving ervan in het "'Jaer-boek" van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix.
Luidens de kloosterkronieken was de toegang vanaf de oude heirweg naar de Molenweg afgesloten met een 'balie ' (= houten hekken), om zo ossespannen en karren met paard tegen te houden. Enkel de zusters van Ten Bunderen en de boeren uit de omtrek, die hun graan zélf sjouwden, mochten van dit binnenpad gebruik maken om naar de Asselmolen te stappen. Na het vertrek van de zusters bleef de Molenweg verder toegankelijk voor de opeenvolgende pachters van de overgebleven gasthuishoeve.
De Asselmolen stond in het gehucht St.-Pieter (grondgebied Ledegem), aan de huidige Groen Jagersstraat, recht tegenover de Soldatenstraat, bij de herberg 'De Reisduif '. Deze houten korenmolen werd nog vóór het jaar 1474 opgericht, op een leen van de heerlijkheid Ter Hasselt, vanwaar de naam Assel-molen werd afgeleid. In 1914, in het beginjaar van Wereldoorlog I, werd de Asselmolen volledig vernield.
De Vossemolen (Rumbeke)
De Vossemolen, foutief in Beitem gelocaliseerd (prentkaart van vóór Wereldoorlog II)
Aan de zuidkant van de huidige Rumbeekse wijk Vossemolen, langs de huidige Ieperseweg, stond vanaf de 16de eeuw de Vossemolen, waaraan de naam van het hele gehucht is ontleend. De oudste schriftelijke vermelding ervan vindt men terug in de armendisrekening van Rumbeke van 1572. Deze graanmolen bevond zich, tot de Franse Overheersing (1794) op het grondgebied van de heerlijkheid de Hazelt. De oudst gekende molenaar was Jan Devos (zijn naam staat in de armendisrekening van Rumbeke van het jaar 1601. De molen bleef tot het begin van de 19de eeuw eigendom van de familie Devos, en werd daarom eerst 'Vossens molen ' genoemd, later afgekort tot 'Vossemolen '.
De Vossemolen (met gele stip) op de topografische kaart van Philippe Vandermaelen (1846-1854).
In 1818 werd de Vossemolen molen openbaar verkocht aan Donatius Decuypere, die de molen al gebruikte. Tien jaar later al, in 1828, werd de molen doorverkocht aan de Rumbeekse bakkerszoon Jan D'Hondt-Ghyselen. Daarom werd de Vossemolen al gauw 'Dhondt's molen ' genoemd. Dhondt bleef zélf de molenaar tot 1844 en verpachtte daarna zijn molen. In 1883 erfde een van de zonen, Henri D'Hondt, de molen. In 1905 kocht Henri D'Hondt de Plaatsmolen op van Dadizele (de oude banmolen van de heerlijkheid Dadizele), gelegen langs de weg naar de Kleppe. Hij brak zijn eigen versleten Vossemolen af om deze te vervangen door de Dadizeelse Plaatsmolen.
Toen Henri Dhondt in 1908 overleed zetten zijn vrouw en kinderen het bedrijf verder. Zoon Camiel D'Hondt verwierf de Vossemolen in 1930. Hij bouwde naast het molenhuis een mechanische maalderij. De Vossemolen raakte in onbruik en werd in 1941 gesloopt. In 1957 liet de familie D'Hondt aan de overkant van de straat een nieuwe industriële molen optrekken in een stenen gebouw. Deze werd in 2005 verkocht, gerenoveerd en ingericht als woning.
De Plaatsmolen (Dadizele)
De Dadizelemolen. Prentkaart August Van den Bussche van vóór 1905 (Coll. Norbert Raes, Heule)
Deze houten graanmolen, ook 'Dadizelemolen ' of 'Cardoensmolen ' geheten, stond zeker al in de 15de eeuw langs de huidige Kleppestraat, op zo'n 400 meter van het centrum. Op het einde van de 16de eeuw, tijdens de periode van de godsdienstroebelen, werd de molen vernield en herbouwd in het begin van de 17de eeuw. Hij werd herbouwd in het begin van de 17de eeuw (na de vernieling gedurende de godsdiensttroebelen, op het einde van de 16de eeuw).
Het was vanouds de banmolen van het dorp en bleel eigendom van de heerlijkheid van Dadizele tot het begin van de 20ste eeuw. In 1905 werd de staakmolen aangekocht door Henri D'Hondt uit Rumbeke, om zijn versleten Vossemolen aan de Ieperseweg te vervangen.
De Zilverbergmolen (Rumbeke)
De molen aan de Zilverberg tijdens Wereldoorlog I. (Collectie Ton Meesters, Breda.)
De Zilverbergmolen, ook wel 'Aapmolen ' genoemd, bestond zeker al in het jaar 1496. Hij behoorde toe aan de burggravin van Veurne en stond, als leenmolen, op een stuk grond van de heerlijkheid van 't Hof 't Izegem, aan de huidige Karabiniersstraat. Volgens een document uit het stedelijk archief van Roeselare was in 1570 een zekere Pieter de Vlamynck de molenaar en tegelijk uitbater van een herberg aan de voet van de molen. Daarna was de molen gedurende 125 jaar, van vader op zoon, eigendom van de familie Mestdag.
Vóór 1758 werd de Zilverbergmolen door Maerten Mestdagh helemaal omgebouwd tot een grote staakmolen. Deze werd in 1799 verkocht aan Petrus Demunster uit Roeselare, die de molen ook zelf bediende. Tot in het begin van de 19de eeuw vormde de molen de grenspaal tussen Rumbeke en Roeselare, met 2 teerlingen op het grondgebied van Rumbeke en 2 op dat van Roeselare. Door de her-afbakening van de gemeentegrenzen in 1823 stond de Zilverbergmolen, samen met de molenaarswoning, voortaan helemaal op Roeselaars grondgebied.
Luchtfoto vanuit Duits verkenningsvliegtuig van de Zilverbergmolen in Wereldoorlog I (Bron: R. Boucquey).
Rond 1829 kwam de molen in handen van de Roeselaarse molenaar Petrus Demunster. Zijn kinderen verkochten in 1866 de molen aan Charles Surmont-Vervisch, een molenaar uit Moorsele. Hijzelf, en nadien zijn 4 kinderen, runden de molen tientallen jaren. De molen hield zelfs de hele Wereldoorlog I (1914-18) stand, hoewel hij op slechts enkele kilometers verwijderd stond van de frontlinie en binnen het bereik lag van het geallieerd geschut. Op de vooravond van de bevrijding werd de molen echter neergehaald door kanonsalvo's van terugtrekkende Duitse troepen.
De Koekuitmolen (Moorslede)
De gele pijl toont de plaats van de Koekuitmolen. Bovenaan het kasteel van de eigenaar M. Demeulenaere (Detail van de topografische kaart Vandermaelen, 1846-1854).
Deze graanmolen werd tussen 1810 en 1815 opgetrokken op de Moorsleedse wijk De Koekuit, op de hoek van de huidige Gentsestraat en Kalkoenstraat (westzijde). De oprichter was Desiré Demeulenaere, een boer en olieslager (= iemand die, in een oliemolen, olie perst uit plantenzaden, bijv. lijnzaad of koolzaad) uit Roeselare. Volgens de mondelinge overlevering zou Demeulenaere gebruik hebben gemaakt van onderdelen van de pas gesloopte Moorsleedse Strobomemolen (die stond op het gehucht Strobome, nabij het kruispunt van de Dadizeelsestraat en de Potterijstraat), maar daar is geen schriftelijke of iconografisch bewijs van.
In 1846 bouwde de zoon-erfgenaam Maximiliaan Demeulenaere (die het kasteel van de Koekuit bewoonde) de Koekuitmolen om tot een staakmolen, die zowel koren maalde als olie perste. In 1881 erfden de gebroeders Alberic en Leon Decoussemaker de molen. Charles-Louis D'Hooghe werkte er als molenaar-olieslager. De Koekuitmolen ging bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, op 19 october 1914, tegen de grond en werd niet heropgebouwd.
De rode stip duidt de plaats aan van de verdwenen Koekuitmolen, op de hoek van de Gentsestraat en de Kalkoenstraat (Google Maps).
|